Geschiedenis

Geschiedenis

Het CDL is opgericht op 20 mei 1926. Het begon destijds als een clubje van 23 ouderejaars studenten die voor de gezelligheid bijeen kwamen. Tijdens deze bijeenkomsten had één van de leden een chemische lezing voorbereid om de rest van de aanwezigen bij te praten over een zelfgekozen onderwerp. Na enkele vergaderingen besloten ze onder de naam Physisch Chemisch Dispuut verder te gaan. Van het Physisch Chemisch Dispuut mochten enkel studenten lid worden die hun eerste doctoraal examen hadden gehaald. Halverwege de jaren '30 is er, onder toeziend oog van professor Ehrenfest, een dispuut opgericht speciaal voor eerstejaars studenten: Physichem. Vlak voor de Tweede Wereldoorlog, waarin al het verenigingsleven vrijwel stil kwam te liggen, is de fusie van deze twee disputen tot stand gekomen. Samen gingen ze door onder de naam Chemisch Dispuut. Na de oorlog is er gedurende enkele jaren gezocht naar de vorm waarin het CDL verder zou gaan. Wat daar uit is gekomen is natuurlijk bekend. Het CDL begon weer te leven en heeft vele verhuizingen, onderwijsvernieuwingen, crises en andere uitdagingen doorstaan.

In den Beginne

Dit is het eerste stuk van de HistoriCie dat geplaatst is in de Chimica Acta Lugduni. Hier zullen wij een beeld schetsen van wat er leefde in het prille begin van het Chemisch Dispuut Leiden.

Het begin

20 mei 1926 is een datum die bij ons allemaal in het geheugen gegrift staat. Die dag was de eerste vergadering van het (later zo genoemde) ‘Physisch Chemisch Dispuut’. Als wij de notulen van die eerste vergadering mogen geloven kende de vereniging op dat moment 23 leden, waarvan er 17 op de vergadering aanwezig waren. Bij deze vergadering werden eerst huishoudelijke zaken besproken. Zo werden de kosten voor bijeenkomsten gesteld op f. 4.50 tot f. 5.00, met 23 leden kost dat dus f. 0.20 tot f. 0.25 per keer. De contributie wordt dan ook vastgesteld op f. 1.00 gulden per 4 keer. In praktijk bleek echter dat deze contributie niet altijd goed bijgehouden werd, en er wordt tijdens de eerste jaren ook enkele malen met een ‘kerkezakje’ rondgegaan om de bijeenkomsten te bekostigen. Een vereniging heeft natuurlijk een bestuur nodig, dus ook dat wordt deze vergadering besproken. Voor het idee om de voorzitter (van praeses was toen nog geen sprake) op alfabetische volgorde te laten doordraaien “lijkt niet veel sympathie te bestaan”. Hierbij moet gezegd worden dat het ontcijferen van de notulen niet altijd even makkelijk is. “niet veel” zou ook gelezen kunnen worden als “wel nul” of “wel veel”, wat nogal invloed heeft op de betekenis. Hoewel de eerste voorzitter dhr. Baars is, wordt er niet gewisseld, dus hebben wij gekozen voor “niet veel”. De uiteindelijke takenverdeling is voor ons ook niet direct de meest logische: Zo wordt dhr. J.C. Baars de voorzitter, mej. Lanzing wordt vice-voorzitter èn vice-secretaresse en dhr. Groeneveld wordt belast met zowel de secretaris als penningmeestertaken. “Gezien de dwergachtige afmetingen van het thesauriersambt” wordt het niet nodig gevonden de secretaris- en penningmeestertaken te scheiden. De eerste ruimte die het dispuut ter beschikking kreeg is te danken aan mej. de Beer. Door haar culinaire bijdrage aan Prof. Schneide wordt de kleine collegeruimte beschikbaar gesteld, “onder uitdrukkelijke voorwaarde dat een eventueel stilleven (als: gebakjes, aan de ramen klevende en gordijnen in thee gedrenkt) indien mogelijk vermeden worden”. Je moet het toch van de kleine dingen hebben als je een kleine vereniging bent die nog in de kinderschoenen staat. Ons dispuut heeft op dat moment nog geen naam. Iedereen werd opgeroepen mee te helpen met het bedenken van een mooie naam. Dat zien we nu eigenlijk nog steeds (een teken dat de historie zich herhaalt). Zodra er ergens een naam voor moet worden bedacht, schrijven we er een prijsvraag voor uit. De uiteindelijke keuze van het woord ‘dispuut’ als benaming voor een vereniging lijkt tegenwoordig wat vreemd. In het licht van wat de vereniging destijds deed is het eigenlijk zeer treffend. Een ‘dispuut’ betekent nog steeds een formele onenigheid. In wat ouder Nederlands betekende ‘dispuut’ ook zoveel als voordragt, zamenspraak. Dit, zoals we zullen zien, is zeer typerend voor de dan heersende visie op het net opgerichte dispuut.

Van vergadering tot vereniging

In het begin van het Physisich Chemisch Dispuut was er eigenlijk maar één soort activiteit: de vergadering. Zo een vergadering is op te delen in twee delen. Eerst was er een korte vergadering zoals we die nu ook kennen, hier werden dingen besproken en besloten. Daarna was een van de leden aan de beurt, deze had een verhaal voorbereid en hield een lezing aan de andere dispuutsleden. Deze lezingen werden in het begin ook volledig genotuleerd, terwijl later alleen nog maar het onderwerp terug te vinden is. Een kleine greep uit onderwerpen die werden besproken: “Electrochemie aan vaste stoffen” door J. Lens, “Over twee methoden ter bepaling van moleculaire forms” door L.W.J. Holleman, “Theorieën in verband met het periodiek systeem” door R.S. Tjaden Modderman en tijdens de eerste vergadering “Iets over fluorescentie” door H.P. Theunissen. Uit het eerste jaarverslag blijkt dat er toen ook al studenten waren die misschien minder goed opletten dan je zou verwachten van enthousiaste leden van het nieuwe dispuut, of er waren toen ook sprekers die met te moeilijke verhalen kwamen of ronduit saai praatten. “Iets met fluorescentie” geeft niet echt de indruk van een interessante lezing. In 1929 vinden we de eerste vermelding van een commissie. Omdat het niet heel gemakkelijk blijkt om lezingen en voordrachten te geven voor een groep mensen wordt er een commissie ingesteld die als doel heeft “den sprekers raad te geven bij de keuze en indeling hunner voordrachten.” 1929 is ook het jaar dat de eerste excursie is ondernomen. ’s Ochtends werd een bezoek gebracht aan de “Clichéfabriek”, een lithografiebedrijf dat in de jaren ‘70 is afgebrand. En in de middag werd het pas echt gevaarlijk met een bezoek aan de zwavelzuurfabriek van Ketjen en Co. Voor de oplettende lezer: dit is inderdaad de firma die opgegaan is in AkzoNobel waar we vorig jaar op excursie waren. Nu maken we een kleine sprong naar het jaar 1930-1931. In dit jaar is het voor het eerst dat professoren voordrachten gaan geven op vergaderingen. Prof. F.A.H. Schreinenmakers is de eerste die dit doet, hij geeft drie lezingen over osmose. Maar ook nu nog blijven de leden zelf voordrachten geven. Hier komen we ook samenwerkingen tegen met de Chemische Kring (ondervereniging KNCV) en andere studieverenigingen. Blijkbaar was er zelfs in de jaren ‘30 al veel samenwerking tussen de (chemische) studenten. Op de jaarvergadering van 2 maart 1931 wordt het bestuur herkenbaarder met de moderne formule: de secretaris is omgedoopt tot ab-actis. Voorzitter en penningmeester blijven voorlopig nog wel hun Nederlandse naam dragen.

Physici? Chemici!

Tot slot willen we nog een belangrijk feit met jullie delen. Het zal jullie opgevallen zijn dat de naam van het dispuut in eerste instantie op ‘Physisch Chemisch Dispuut’ was gesteld. In het jaarverslag van 1931-1932 staat te lezen: “In het afgelopen jaar hebben er in het dispuut verschillende veranderingen plaats gehad. Het begon het jaar onder een naam van ‘Physisch Chemisch Dispuut’, maar verloor in de loop der tijd het eerste predicaat.” Het wel of niet veranderen van de naam was, zoals ze in poker zeggen, een echte coinflip. Er waren in totaal 18 mensen op de desbetreffende vergadering aanwezig. Daar stemden 9 mensen voor de wijziging, 8 mensen tegen en 1 stem was blanco. De wijziging was voor de toenmalige voorzitter reden om af te treden. Dit laat wel zien dat het een spannende tijd was in het vijfde jaar van onze vereniging. Het waren drukke, bijzondere kinderjaren die onze vereniging gekend heeft. 

Geschiedenis van CDL excursies

Chemici zijn van nature nieuwsgierig. Natuurlijk willen we precies weten hoe de wereld in elkaar steekt vanuit een chemisch oogpunt maar daarnaast zijn we ook breed geïnteresseerd in de menselijke wereld om ons heen. Dit is ook terug te zien in de historie van het CDL en dan met name in de vele reizen en excursies die zij al van het prille begin ondernam. Met twee reisverslagen op een andere plek in de Chimica, vonden wij het een mooie gelegenheid voor nog een reis; een reis door de geschiedenis van het CDL. 

Zoals in ons vorige stuk te lezen was, vond slechts drie jaar na de officiële oprichting van het CDL, op 4 juni 1929, al de eerste excursie plaats. ’s Morgens waren we te gast bij de chemografen van Van Leer, een clichéfabriek in Amsterdam. Hier maakten ze door middel van etsing illustraties voor drukkerijen, een veelgebruikte techniek voordat foto’s meer gemeengoed werden (en ja, dit is de etymologische oorsprong van de uitdrukking “wat een cliché”). Na een lunch in de lunchroom van de Noord en Zuid Hollandsche Vervoer Maatschappij toog het gezelschap naar de locatie van Ketjen en Co., de zwavelzuurfabriek in Amsterdam Noord. Toen om vier uur het officiële programma ten einde was bleef een deel van de afvaardiging nog in de stad hangen en “keerden eerst ’s avonds naar Leiden terug, zeer voldaan over deze eerste excursie van het dispuut”
Dit was het begin van een lange traditie van excursies en reizen die de chemici-in-opleiding over de hele wereld zou brengen. In den beginne waren excursies een jaarlijks verschijnsel. In 1930 werd een bezoek gebracht aan de glasfabriek in Leerdam (met de voor zich sprekende naam Glasfabriek Leerdam), in 1931 toog een gezelschap van 26 chemici “per autobus” naar de suikerfabriek in Halfweg. Op 5 juli 1932 werd een nieuw verschijnsel geïntroduceerd: men ging op bezoek bij een onderzoeksinstelling, het lab van dr. Bijvoet (de latere Prof.dr. J. Bijvoet, beroemd om zijn baanbrekende werk in de röntgenkristallografie). Ook nieuw was het programma voor die middag, een cultureel bezoek, en wel aan de Rembrandttentoonstelling aan de Universiteit van Amsterdam. Een waarlijk memorabele excursie vond plaats in 1934 toen we te gast waren bij de suikerwaren fabriek Jamin, gevestigd in Rotterdam. Volgens het jaarverslag was het een zeer interessant bezoek: “Men vertelt dat meerdere excursisten nog weken laboreerden aan een schromelijk overladen maag waaruit eerst recht blijkt hoe levendig de belangstelling wel was.” 
Dat een excursie organiseren ook toen al niet altijd even gemakkelijk was blijkt wel uit het jaarverslag van 1935. Ondanks pogingen bij meerdere fabrieken toegelaten te worden heeft er dat jaar geen excursie plaatsgevonden. De ‘standaardexcursie’ werd ook al vroeg uitgevonden. Op 27 juni 1935 waren we voor het eerst te gast bij de firma Tieleman & Dros, in ons eigen Leiden. Deze conservenfabriek heeft ons, tot haar faillissement in 1955, luttele malen ontvangen. Een aantal van de fabriekspanden zijn overigens nog te bewonderen aan de Middelstegracht. Op 5, 6 en 7 mei 1936 werd de eerste “meerdaagsche” excursie gehouden. Deze excursie, die haast de eerste Belgiëreis genoemd kan worden, deed Eindhoven en Limburg aan (Lutterade om precies te zijn). Een bezoek aan de fabrieken van Philips kon hierbij natuurlijk niet ontbreken, naast een bezoek aan de bakelietfabriek en de edelgassenfabrikant. In Lutterade werd op de derde dag het stikstofbindingsbedrijf (kunstmest, explosieven) van de Staatsmijnen bezocht. Ook in de jaren erna werd er een meerdaagse excursie georganiseerd, zoals in 1937 toen er een tweedaagse excursie naar Geldermalsen, Oss en Nijmegen was. In Geldermalsen werd de Chamottefabriek bezocht, een producent van vuurvast materiaal (keramiek). Nijmegen was de pleisterplaats voor de nacht, waarbij de Waal bij nacht als zeer schoon ervaren werd. De tweede dag werd ’s ochtends het omvangrijke laboratoriumcomplex van Organon te Oss bezocht. ’s Middags werd de Verbandwatten en Pleisterfabriek te Nijmegen bezocht. Ook hier genoten de deelnemers van een goed georganiseerde rondleiding. Zoals de ab actis afsluit: “de thuisblijvers hadden wéér ongelijk.”
Tijdens de Tweede Wereldoorlog lag het verenigingsleven volledig stil. Toen na de oorlog de vereniging weer opgestart was werd ook de eerste echte buitenlandse excursie gehouden. Eind maart ’49 vertrokken de kandidaten voor vier dagen naar Gent en Brugge, alwaar de universiteit en enkele bedrijven werden bezocht. Het jaar erop werd de grens nog eens verlegd, Kopenhagen werd als eerste niet Nederlandstalige stad bezocht gedurende een zevendaagse reis in september 1950. “Bezocht werden onder anderen het Chemisch Lab. van de Technische Hogeschool, een grote brouwerij en een fabriek van Organisch Chemische en therapeutische producten”.Na deze buitenlandse excursie was de toon gezet en werd er hard aan gewerkt om tweejaarlijks een reis te organiseren, een trend die lang heeft volgehouden. Voor zover wij hebben kunnen nagaan is Europa nog vrij lang het enige continent gebleven wat door CDL delegaties onveilig werd gemaakt. Pas in 2001 is het CDL overgestoken naar New York, waarna ook China in 2011 geen brug te ver meer was. In 2014 was het de beurt aan het Zuid-Amerikaanse continent met een bezoek aan Brazilië.

Historisch Vastgoed

De Gorlaeus Laboratoria, kamer S0.08a is sinds jaren de vaste stek van het bestuur van het CDL. Althans, sinds jaren? Futiristisch is pas het achtste bestuur dat volledig in dit ‘hok’ zetelt. Allerlei ruimtes zijn hiervoor voor langere of kortere tijd toegewezen aan het CDL. Dit geldt overigens natuurlijk ook voor de studie scheikunde. Een korte geschiedenis van de gebouwen en ruimtes waar scheikundigen en CDL-ers zich de afgelopen eeuwen in Leiden hebben vertoefd.

Kamerlingh Onnes Gebouw

De Universiteit Leiden betrok kort na haar oprichting een oude kerk aan het Rapenburg als eerste permanente huisvesting. Dit gebouw wordt nog steeds door de universiteit gebruikt en kennen we tegenwoordig als het Academiegebouw. Weldra groeide de universiteit hier uit en begon zij haar expansie. Tot halverwege de negentiende eeuw waren alle onderwijs en onderzoeksgebouwen geconcentreerd aan of rond het Rapenburg. Het farmaceutisch onderzoek werd gedaan aan de Papengracht, nummer 4. Het chemisch onderzoek concentreerde zich sinds 1856 in het huidige Kamerlingh Onnes Gebouw, destijds “Fysisch, Chemisch, Anatomisch En Fysiologisch Laboratorium” geheten. Dit gebouw was tot stand gekomen op initiatief van de eigenzinnige hoogleraar chemie, Van der Boon Mesch. Aangemoedigd door ontevreden studenten die klaagden over de armzalige werkomstandigheden in de provisorische chemische en fysische kabinetten in oude gebouwen in de binnenstad, kreeg hij de minister zo ver een nieuw laboratorium op de Kleine Ruïne (ontstaan tijdens de Kruitramp van 1807) te financieren. Opmerkelijk aan dit gebouw is dat het een van de eerste laboratoriumgebouwen in Nederland is dat is ontwerpen met de eis dat er natuurwetenschappelijke proeven in zouden worden verricht en derhalve een specifieke opzet en inrichting behoefte.

Hugo de Grootstraat

In 1873 werd A ntoine Paul Nicholas Franchimont (1844-1919) de eerste buitengewoon hoog­leraar in de organische chemie ooit. Mede op zijn aandringen kwam er in 1901 het ‘paleisachtige’ laboratorium aan de Hugo de Grootstraat. Franchimont vond het zeer geschikt voor ‘de zeldzame vereeniging van uitgebreide kennis, combinatie­vermo­gen, logischen zin, scherpzinnig­heid, handig­heid en wat goed geluk’: de weten­schap.
Tegen het einde van de eeuw waren de inzichten alweer dermate veranderd dat men de chemische tak eigenlijk liever net buiten de drukbevolkte binnenstad wilde hebben. Daarom werd er in 1896 begonnen met de bouw van een nieuw Laboratorium voor Organische Chemie aan de Hugo de Grootstraat (zie ook de inzet). Dit gebouw, volledig in neo-gotische stijl gebouwd, werd in 1910 nog eens verdubbeld tot een complex met ruim 6000 m2. In de jaren ’50 en ’60 groeide de universiteit en de studie scheikunde zo sterk dat er een nieuwe accommodatie gezocht moest worden. In 1963 werd begonnen met de bouw van een gigantisch complex nog wat verder buiten de binnenstad, in de nog sterk in ontwikkeling zijnde Leeuwen­hoek, goed bereikbaar langs de Rijksweg A44. In 1968 werd het pand aan de Hugo de Grootstraat voorgoed verlaten. Sinds enkele jaren is het zelfs geen eigendom meer van de universiteit en is het verbouwd tot luxe appartementen.

…In de eerste jaren vond ik het plezierig dat de colleges op verschillende plaatsen in de stad waren: scheikunde in de Hugo de Grootstraat, natuurkunde in het Kamerlingh Onnes Laboratorium, wiskunde in het Academiegebouw en mineralogie in het Geologisch en Mineralogisch Instituut aan de Garenmarkt…

…Niet alle chemisch afval dat wij tijdens de chemische practica produceerden mocht door de gootsteen. Voor de agressieve chemicaliën was een eenvoudige oplossing: “het putje”.

Het putje bevond zich op de binnenplaats van de gebouwen aan de Hugo de Grootstraat, een gat in de grond met een deksel erop. Sterke zuren, basen, giftige stoffen, alles in het putje. Soms vloog enige tijd na de lozing de deksel meters hoog de lucht in. Of het putje aangesloten was op het stadsriool of rechtstreeks in verbinding stond met het water in de Jan van Goyenkade, weet ik niet. Natriumresten gingen meestal niet in het putje, maar direct in de Jan van Goyenkade. We leefden gevaarlijk in die tijd en de buurt wist ervan mee te praten…

Jan Cornelisse, student ’54-‘61

Gorlaeus Laboratoria

https://chemischdispuutleiden.nl/~cdl/storage/app/media/uploaded-files/chemiecmplex.jpg

De Gorlaeus Laboratoria vormden de basis van wat later het Bio Science Park zou worden genoemd. Oorspronkelijk was de bedoeling dat er zes torens vol laboratoria zouden komen, bereikbaar via de gang rondom een cirkelvormig collegezalengebouw. De huidige situatie toont wat daarvan gerealiseerd is. Slechts één van de torens is gebouwd t.b.v. de chemie, een ander is gewijd aan de Natuurkunde. Waarschijnlijk is het in dit complex geweest dat het CDL voor het eerst een eigen ruimte kreeg, al zijn de archieven hier niet duidelijk over.

Wanneer het CDL voor het eerst haar eigen bestuurs­kamer kreeg is niet helemaal duidelijk. In de jaren ’70 en ’80 zaten we op de tiende etage. Hier werden ook de algemene ledenvergaderingen gehouden, volledig chique in coltrui. Op een gegeven moment verhuisde het CDL naar een nieuwe ruimte, dichter bij de grond en dichter bij de studenten. Wanneer dit precies was is niet zeker, zeker is wel dat in 1996, ten tijde van het 14e lustrum (Rob van Waarde, elders in deze Chimica aan het woord, was toen praeses), het CDL huisde in LCP19. Tegenwoordig kennen wij deze ruimte als het archief, diep weggestopt in de kelders van het Gorlaeus. Hier is de traditie ontstaan om handafdrukken achter te laten op de muren. Deze traditie, inmiddels in ruste, is terug te zien op de twee archiefkasten in de huidige bestuurskamer. In de kelder zijn tot de jaren ’90 hand­afdrukken terug te vinden.

Omdat de kelder niet geheel voldeed aan de strenge brandveiligheidsvoorschriften die gelden in een laboratoriumgebouw wilde de faculteit graag zowel S.V.LIFE (destijds ook al onze buren) als het CDL uit de kelder weg hebben. Ook de borrelruimte, uitge breid beschreven in de vorige Chimica, moest professioneler en veiliger. Het plan hiervoor was om de kleine collegeruimten onder de kantine op te geven en hier ruimte te creëren voor de verenigingen. Major Line was in 2005 het eerste bestuur dat zich weer bovengronds begaf in een ruimte tegenwoordig onderdeel van de Science Club. Toen de plannen voor de borrelruimte weer veranderd waren moest, tijdens het bestuur Sas Chaos, het CDL opnieuw verhuizen. Dit keer betrokken ze de ruimte die wij kennen als hét CDL-hok.

Toch was ook dit niet de laatste keer dat het CDL zou verhuizen. In 2008, onder Hatchikidee, werd de vleugel, nog steeds ter voorbereiding van de borrelruimte, volledig asbestvrij gemaakt. Hiertoe moest het CDL ‘tijdelijk’ terug naar haar oude bestuurskamer in de kelder. Uiteindelijk zou het bestuur hier ruim een jaar blijven zitten, Kharma verhuisde pas weer terug.

Wat er gaat gebeuren als over enkele jaren de nieuwbouw klaar is, is nog niet bekend.  De tijd zal het leren! 

Subdisputen

Op dit moment telt het Chemisch Dispuut Leiden drie subdisputen. In de geschiedenis van het CDL hebben subdisputen vaak een belangrijke rol gespeeld en dus was het voor de Historicie hoogste tijd om in het CDL-archief te duiken op zoek naar de verhalen hierachter.

Atomoi

Atomoi is een subdispuut gevormd door leden met een zeer uiteenlopend karakter. De belangstelling is voornamelijk gericht op niet chemische gebieden. Het daardoor gevarieerde vaste programma bestaat uit vergaderingen (soms met sprekers van “niet chemische afkomst”), borrels en lunches. Dit alles gelardeerd met gezellige uitstapjes (excursies en fondues). Ook op sportgebied worden aktiviteiten getoond, Atomoi is o.a. in het bezit van de CDL-bridgebeker, zeilt en heeft somst sportontmoetingen met andere subdisputen. Als je vindt dat Atomoi hierdoor veel op andere subdisputen lijkt, kom je dan eens van het tegendeel overtuigen.
p.s. Dit jaar viert het de Noniade, het voorbereidingsfeest op het 2e lustrum.

In de jaren ’50 van de vorige eeuw gaat het goed met de studie scheikunde in Leiden en is het CDL met meer dan 250 leden op papier best groot. Het succes van de opleiding heeft echter ook een keerzijde, zoals in het jaarverslag van ’53-’ 54 wordt beschreven: “Waar vroeger het Dispuut aanvullingen kon bieden op het beperkte studieprogramma, is dit thans niet meer noodzakelijk door de grote verscheidenheid in de meest uiteenlopende vakken.” Het volle studieprogramma zorgt ervoor dat de studenten “wetenschappelijk overbelast” worden en dat de belangstelling voor de voornamelijk chemisch gerelateerde activiteiten van het CDL sterk afneemt. In de praktijk ligt het aantal actieve leden van het CDL dus flink lager en er wordt gezocht naar manieren om hier verandering in te brengen.

In 1958 wordt er dan voor het eerst geëxperimenteerd met “dispuutkerntjes” bestaande uit 15 eerste- en tweedejaars chemici en een ouderejaars mentor (onder andere ons oudste erelid: prof. J.J.C. Mulder). “Deze groepjes dienen er toe de zogenaamde ongeorganiseerden meer contacten te verschaffen en de 1e en 2dejaars ten voordele van het Chemisch Dispuut de activeren.” In eerste instantie worden de studenten ingedeeld in 7 groepjes, die in de praktijk dus best veel gelijkenissen vertonen met de huidige mentorgroepjes. Al snel blijkt dat een nummer als naam best wel suf is en beginnen de groepjes zichzelf een naam te geven. Tijdens de volgende ALV, begin 1959, blijkt dat “drie subdispuutjes goed lopen, twee redelijk, de overige niet”. Dat vervolgens besloten wordt om de “niet-actieve dispuutjes een zachte dood te laten sterven” verklaart waarom er maar van vijf van de zeven subdisputen een naam terug te vinden is. Deze subdisputen zijn Chemophop, Io Flectamus, Quinta Essentia, SN-17 en Queetal.

Io Flectamus

Io Flectamus (of Io Flectamus, zoals hardnekkige latinisten zeggen) is een kontroversjeel dispuut. Haar devote leden zullen voor haar door het vuur gaan, haar konkurrenten zullen geen gelegenheid voorbij laten gaan om het trachten af te kraken, en de trotse naam van Io te bezoedelen.
Wat is Io? Io is een schallend dispuut, met veel gezelligheid, veel aktiviteit en weinig taboes. Io is twaalf jaar oud. Io wordt dertien jaar. Kortom Io is alles wat de leden ervan weten te maken.
Het Io lidmaatschap is heelwel te verenigen met de veeleisende scheikunde studie, maar staat ook open voor andersdenkenden.

Io-lid moet je zijn al is het maar één keer in je leven!

In de daaropvolgende jaren groeien de subdisputen uit tot een essentieel onderdeel van het CDL. Als één van de aanjagers wordt het interdisputair concours genoemd. Deze chemische wedstrijd werd voor het eerst georganiseerd in 1960 en de eerste drie edities werden gewonnen door SN-17. In 1963 was het voor het eerst de beurt aan de andere subdisputen, SN-17 werd toen vijfde. In datzelfde jaar vierden de vijf subdisputen gezamenlijk hun eerste lustrum, waarbij ook het CDL-bestuur en de inmiddels opgerichte subdisputen Atomoi en Farce aanwezig waren.

In de loop van de jaren ‘60 werd de sfeer binnen de subdisputen steeds informeler, zo werd 1966 afgesloten met een bezoek aan een chinees restaurant en een feest door de leden van Chemophop, Io Flectamus, Queetal, Quinta Essentia en SN-17. Vooral dit laatste subdispuut groeit uit tot een hele vereniging op zich inclusief bestuurspenningen, een voorzittershamer, ereleden en zelfs een lustrumweek in 1973. Een inschrijfstencil uit 1973 noemt negen subdisputen (Io Flectamus, Klapstuk ’69, Real L Mil ’70, SN-17, Atomoi, Kathoor, Quinta Essentia, Farce en Chemophop) met van de meeste ook een wervingstekst (zie kaders). Duidelijk is inmiddels wel dat de subdisputen het CDL inmiddels overschaduwen, het CDL is zelfs op sterven na dood. In 1976 wordt geschreven dat er al vier jaar geen leden meer zijn, en wordt er begonnen aan de wederopstanding van het CDL. Wat dit precies voor gevolgen heeft voor de subdisputen is niet goed terug te vinden, maar in het lustrumboekje van SN-17 uit 1983 wordt wel geschreven dat “SN-17 het enige subdispuut is dat momenteel nog activiteiten ontplooit”. Een paar jaar later, in 1986, valt echter ook voor SN-17 het doek en komt er een einde aan de eerste periode waar subdisputen een rol speelden. 

SN17


SN17 behoort tot een van de eerste subdisputen die het CDL gekend heeft. Het dispuut is opgericht in 1958 en heeft vele jaren bestaan. SN17 heeft menig activiteiten georganiseerd die varieerden van een gewone borrel tot een theaterbezoek. Helaas heeft het CDL afscheid moeten nemen van SN17 toen het opgeheven werd in 1986.

Vanaf eind jaren ’90 worden er weer een aantal nieuwe subdisputen opgericht, beginnend met het Leids Heren Gezelschap “Extraheeren” in 1996 en later gevolgd door Prlwytzkofski, Cerberus, De Rechtendrinkers, CDL Bestuur “Georgeous” 2000 en het Leidsch Chemisch Heeren Gezelschap. De almanakken uit deze periode geven de indruk dat deze subdisputen vooral opgericht zijn voor de gezelligheid. Ook uit het feit dat ze niet terugkomen in de jaarverslagen geeft aan dat de rol van deze subdisputen binnen het CDL maar klein was en er is dan ook nog maar weinig over bekend. Het Leidsch Chemisch Heeren Gezelschap lijkt het van deze groep het langst volgehouden te hebben en is in 2012 na de statutenwijzigingen door de ALV opgeheven. Na een korte subdispuutloze periode, is in november 2013 Leids Chemisch Dispuut “Prisma” opgericht en niet veel later Fière en De Brouwmeesters en wie weet vormt dit weer het begin van een nieuwe periode met actieve subdisputen.

Subdispuut

melodie: Personality

U zit toch ook in een subdispuut
Zo’n echt chemisch subdispuut
Zo’n steengoed subdispuut
Zo’n heel fijn subdispuut
Zo’n dolgezellig subdispuut
Zo’n intellectual subdispuut
U weet dat u niet zonder kunt
Want wie zou willen missen
Dat ongedwongen samenzijn
Want wie zou willen missen
’t Advies van een rijper brein
 
Io Flectamus die pretendeert
Heel populair te zijn
Zoekt u echter intellect
Moet u ergens anders zijn
Kent u onze benjamin

Die vanaf de oprichting
Zich permitteren kan een Farce te zijn
Ga nu snel hospiteren
Bij Quinta, Kweetal, Chemophop
Maar ga het niet proberen
Bij Athomoi: dat wordt een flop
 
O, ga toch ook in een subdispuut
Zo’n echt chemisch subdispuut
Zo’n steengoed subdispuut
Zo’n heel fijn subdispuut
Zo’n dolgezellig subdispuut
Zo’n intellectual subdispuut
U weet dat u niet zonder kunt
Want wie zou willen missen
Dat ongedwongen samenzijn
Want wie zou willen missen
De zoutjes en de wijn

De Borrelbunker

De meeste studenten besteden een significant deel van hun tijd met borrels. Wie nog niet al te lang in het Gorlaeus rondloopt weet niet anders dan dat het iedere donderdagmiddag de gewoonste zaak van de wereld is om naar de Science Club te gaan. Toch is dit in het verleden wel anders geweest. In deze Chimica daarom dan ook aandacht voor de legendarische voorloper van de Science Club: de BorrelBunker.

We schrijven het studiejaar 1990-1991. Onze mooie vereniging heeft al een mooi verleden op zich, er zijn al meerdere excursies geweest naar het buitenland. Maar er mist toch nog iets. De CBC natuurlijk. De Chemische Borrel Commissie zag het levenslicht. De eerste boosdoeners: Léon Broer, Liesbeth van Buijsen, Helen Brantjes en Aldo Schaap. Omdat er in die tijd nog geen Science Club of vergelijkbare borrelruimte was, werd één keer in de maand op dinsdagavond de boel op stelten gezet in een Leids café.

Over het lot van de CBC in de jaren tussen de oprichting en de omzetting naar de barcommissie bij de ingebruikname van de BorrelBunker is niet veel bekend. Wel zijn er vlak voor de opening van de BorrelBunker een aantal mooie aanbevelingen gedaan. Zo was de frequentie van de borrels goed, maar is het goed bevallen de borrels standaard op de tweede dinsdag van de maand te organiseren.

Voor houvast is er voor gekozen om drie cafés  in Leiden aan te houden als stamkroegen: Cheers, de Branderij en de Droomfabriek.

Ook is er een enquête gehouden onder de eerstejaars studenten om te kijken wat de wensen zijn. De respons was groot, 94% van de uitgezonden enquêtes was ingevuld weer ingeleverd bij de CBC. De conclusies die uit dit onderzoek komen zijn duidelijk: themaborrels zijn zeer in trek, mits het thema zich een beetje aansluit bij de interesses van de student. Zo wordt een poolbiljart themaborrel door 55% als een heel goed idee beschouwd maar een jam-sessie themaborrel is een stuk minder goed idee.

Tot slot vindt 28% van de eerstejaars studenten het ook geen probleem in andere steden een café op te zoeken. Amsterdam en Utrecht worden genoemd als mogelijke uitvalsbases. Er wordt beloofd dat er ook een enquête gehouden zal worden onder de ouderejaars studenten, maar daar valt niets over terug te vinden in de jaarverslagen.

Adje Gadro
Dhr. A. Gadro, ons beter bekend als Adje, is al sinds 1995 onlosmakelijk verbonden met de BorrelBunker. Deze bierdrinkende mol heeft talloze stukjes geschreven voor Chimica’s, almanakken en zelfs jaarverslagen. Het meest bijzondere nog wel is dat zelfs Heineken hem wist te vinden. Na enkele jaren ervaring met het regelmatig organiseren van borrels begon het te dagen dat er misschien wel een wekelijkse borrel georganiseerd zou kunnen worden. Rond 1994 ontstond het plan om zelf een borrelruimte te creëren in het Gorlaeus. Enkele gesprekken volgden met hoge heren binnen de faculteit.

In eerste instantie werd ingezet op een bar onder de trap zodat de hal een centrale ontmoetingsruimte kon worden. Blijkbaar niet zo gecharmeerd van dit idee deed het faculteitsbestuur uiteindelijk een tegenvoorstel, waar het CDL mee heeft ingestemd. Er zou een nis in de kelders van het LCP worden vrijgemaakt (onder de huidige NMR afdeling) waar de nieuw op te richten Barcommissie hun bar mocht plaatsen. Een groep van zeven enthousiaste chemici mochten zich de eerste Barcommissie noemen en zij vervulden hun rol met verve. En tap werd ‘geregeld’ en al snel had de ruimte ook een naam: de BorrelBunker. De BorrelBunker kreeg zelfs een vaste bewoner en mascotte: Adje Gad. Op 10 oktober 1995 opende de BorrelBunker feestelijk haar deuren.
De BorrelBunker was een groot succes. Open elke donderdag van 15:30-18:30 uur met bier en fris voor weggeefprijzen vond menig chemicus zijn of haar weg naar de kelder. Ook steeds meer AiO’s en het enkele staflid wisten de weg steeds beter te vinden. In 1999 draaide de BorrelBunker een omzet van ruim 17.000 gulden.

Na enkele jaren moest de BorrelBunker verhuizen. De NMR-afdeling breidde uit en er kwamen grote magneten precies boven de borrelruimte te staan. Even verderop in de kelder, naast het oude CDL- en LIFE-hok werd een nieuwe bar ingericht, compleet met nieuwe tapinstallatie, prachtig handgemaakte bar, tafels, stoelen, banken en zelfs iets wat doorging als piano. De oude ruimte werd omgedoopt tot opslag, waar ook de oude, mobiele tap bleef staan.
Ook in de nieuwe ruimte werd weer fervent geborreld. Hoewel de studentenaantallen drastisch kelderden (van 500 CDL-leden in de beginfase tot slechts 150 leden in 2001) bleven de borrels gezellig. De uitbating van de Stichting BorrelBunker was inmiddels zelfs niet eens meer een CDL-aangelegenheid. De Leidse Biologen Club, Aesculapius en LIFE hadden allen zeggenschap via de Raad van Commissarissen en konden ook bestuursleden aanleveren.

Inwerking à la de BorrelBunker
Bij een professionele bar hoort natuurlijk ook een professioneel Tappersgilde. Een gedegen inwerking, inclusief tapcursus, kon uiteraard niet ontbreken. Deze tapcursus was een vrij uitdagende aangelegenheid. De CO­2-fles werd voluit open gedraaid, de druk verhoogd tot het vat ervan kraakte en de aspirant-tapper kreeg de opdracht een fluitje bier te tappen. Met twee vingers schuim wel te verstaan. U zult begrijpen dat dit de eerste keren niet helemaal goed ging en menig fluitje sneuvelde. Had de tapper dit echter onder de knie dan was het tappen van een perfect biertje op elke tap een fluitje van een cent.

Helaas komt aan al het goede eens een eind. De bezoekersaantallen van de BorrelBunker daalden en de weerstand van het Faculteitsbestuur tegen een bar in de krochten van het Gorlaeus groeide. In april 2009 ontving Stichting Borrelbunker haar laatste factuur van Heineken en in september van datzelfde jaar sloot de BorrelBunker voorgoed haar deuren. Dit gebeurde echter wel onder één strenge voorwaarde: de studenten hadden in de afgelopen 15 jaar een bepaald recht gehad, wat zij zich niet zomaar lieten afpakken. In ruil voor het sluiten van de BorrelBunker kwam er een nieuwe bar, uiteindelijk op nog geen 50 meter van de eerste ideeën voor een bar. Wat dat betreft is er veel bewaard gebleven: de tap uit de BorrelBunker staat nu in de Foobar in het Snellius, de mobiele tap is weer mobiel en voor de borrels kunnen we terecht in de Science Club. En Adje? Ook die is nog steeds van de partij.